De wolkenfabriek

 

Leestijd: 9 minuten

Ik heb nooit begrepen hoe het kan dat mensen die onder een actieve vulkaan wonen mentaal in staat zijn een normaal leven te leiden. Pure doodsverachting vind ik dat. Ondertussen woon ik zelf wel én onder de zeespiegel én onder de rook van een gammele Belgische kerncentrale. Ik ben daaraan gewend, zelfs zodanig dat ik me de kerncentrale inmiddels voorstel als de Wolkenfabriek. Ze rookt namelijk niet echt, maar dampt. Daarvoor lurkt ze de hele dag aan een reusachtige e-sigaret op kernenergie. In mijn fantasie althans. In de loop der tijd ben ik aan haar gehecht geraakt, want door haar grootte is ze overal zichtbaar en daardoor voelt haar aanwezigheid vertrouwd. Bovendien is ze lang niet lelijk en maakt ze mooie wolken in allerlei vormen en maten, zoals watjes, slierten en soms zelfs goed gelijkende konijntjes. Ze doet dat omdat ze een lucht zonder wolken geen gezicht vindt. Ik vind Zeeuws-Vlaanderen zonder Wolkenfabriek geen gezicht en zou haar missen als ze er niet meer was. Daarom ben ik blij dat ze tot tenminste 2025 mag blijven bestaan.

 

Een kerncentrale-op-leeftijd in mijn achtertuin voelt voor mij niet spannender dan een Breezer voor een geheelonthouder. Dat drankje ziet eruit als limonade, smaakt als limonade en dronken zal je er niet van worden, maar de wetenschap dat er een drupje alcohol in zit, maakt het spannend om te drinken. Ik spreek uit ervaring. Het veiligheidsrisico van de centrale is echter een onderwerp dat naar aanleiding van storingen, lekkage en sabotage steeds vaker besproken wordt en bovendien door steeds belangrijker mensen en instanties. Helaas spreken zij elkaar voortdurend tegen en weet ik daardoor niet of ik de jodiumpillen van de gemeente in het medicijnkastje kan laten liggen of dat ik ze beter op zak kan houden. Misschien moet ik, ook al ben ik van oorsprong een stadsjongen, er mijn boerenverstand maar eens op loslaten.

 

Het is mij opgevallen dat telkens na een ramp blijkt dat er al wel signalen waren die duidden op een gevaarlijke situatie, maar dat men de ernst van de situatie verkeerd inschatte en adequate maatregelen daardoor uitbleven. Dat was onder andere het geval in 1953, toen half Zeeland werd weggespoeld. De avond voor de overstroming namen diverse mensen waar dat het water al tot bovenaan de dijk stond, terwijl het nog vloed moest worden en de storm zijn hoogtepunt nog niet bereikt had. Toch gingen zij slapen met niets anders dan het Breezer-gevoel. Als het een wetmatigheid is dat een ramp voorafgegaan wordt door het stelselmatig wegwuiven van waarschuwingen, kun je er gif op innemen – jodium is beter – dat de kerncentrale van Doel een meltdown te wachten staat en het Scheldewater binnenkort in China een prachtige fontein oplevert.

Terwijl ik dit opschrijf, staat Romy, mijn studerende dochter, achter mij mee te lezen. Ze schudt heftig met haar hoofd en zegt dat ik een argumentatiefout maak.

‘Hoezo?’
‘Dude, je draait een bewering om die je niet om mag draaien.’
‘Nee toch?’
‘Jij zegt dat als elke ramp voorafgegaan wordt door niet-serieus genomen waarschuwingen, alle niet-serieus genomen waarschuwingen gevolgd worden door een ramp.’
‘Dat lijkt mij niet meer dan logisch.’
‘O my god, meen je dat nou?’
Zoals ze daar als een schooljuf met haar armen over elkaar geslagen op mij neerkijkt, maakt ze me een tikje onzeker.
‘Wat klopt daar volgens jou dan niet aan?’
Ze legt haar hand vaderlijk op mijn schouder en zegt:
‘Ik ga twee uitspraken doen en jij moet zeggen goed of fout. Hier komt de eerste. Als het regent, is het bewolkt.’
‘Uhm, goed.’
‘Als het bewolkt is, regent het.’
‘Ook goed.’
‘Papppps …’
‘O nee, fout. Als het bewolkt is, kán het regenen, maar het hoeft niet.’
‘Dus als er gewaarschuwd wordt voor een ramp …?’

Nu begrijp ik plotseling wat ze bedoelt. Veel waarschuwingen, zoals de beruchte codes rood van het KNMI, slaan achteraf bezien nergens op. Ik ontkom er dus niet aan de waarschuwingen voor een kernramp op de een of andere manier te beoordelen op hun validiteit.

 

Het belangrijkste argument van de tegenstanders van de kerncentrale van Doel is dat de centrale onveilig is, omdat zij mankementen vertoont die het gevolg zijn van haar ouderdom. De exploitant daarentegen beweert dat mankementen weliswaar regelmatig voorkomen, maar dat zij nimmer voor gevaar hebben gezorgd en dat ook nooit zullen doen, omdat men de centrale bij het minste geringste stillegt en men voor alle denkbare noodsituaties voorzorgsmaatregelen getroffen heeft. Deze verklaring stelt mij niet gerust, omdat rampen niet veroorzaakt worden door een enkel mankement, maar door een combinatie van omstandigheden, waarvan een mankement er dikwijls eentje is. Niet voor niets spreekt men na een ramp steevast van een dramatische samenloop van omstandigheden. Het kenmerkende van zo’n fatale cocktail van factoren is dat deze moeilijk voorspelbaar is. Futiliteiten bepalen of er sprake is van een ramp of een nauwelijks vermeldenswaardig incident. De geleende zaklantaarn in de volgende geschiedenis is hiervan een goed voorbeeld.

 

Volgens een artikel in Trouw (https://bijlagen.jouwweb.nl/trouw-bijna-meltdown-kernreactor-petten) is er op 16 november 2001 op het nippertje een meltdown voorkomen in de kernreactor van Petten. Op die datum viel namelijk de door Nuon geleverde netstroom uit, die onder andere nodig was om de koeling van de reactor op peil te houden. Nu is het uitvallen van netstroom een omstandigheid waarop je je prima kunt voorbereiden en daarom beschikte men bij de kernreactor over een noodstroomvoorziening. Deze bleek echter niet te functioneren en daardoor vielen de koelpompen en het licht in de controlekamer uit. Een tweede back-up, in de vorm van een extra koelsysteem dat door middel van een eenvoudige handeling diende te worden ingeschakeld, moest uitkomst brengen. Eenvoudige handelingen worden echter ingewikkeld wanneer die in een donkere controlekamer moeten worden uitgevoerd, maar gelukkig had men met vooruitziende blik voor dit soort situaties een zaklantaarn in de controlekamer opgehangen. Wat men tevoren echter niet had ingecalculeerd, was dat een zaklantaarn ook goed van pas komt als je een reparatie aan je auto wilt uitvoeren. Iemand had de lamp voor dit doel geleend en verzuimd terug te hangen. De operateurs moesten de handeling daarom op de tast uitvoeren, maar schakelden het koelsysteem – dat zal je altijd zien – niet in maar uit. En zo hadden we in 2001, in Nederland, bijna een heuse meltdown; de moeder aller kernrampen. Voor zover ik weet heeft de gebeurtenis in de media weinig aandacht gekregen en het is goed mogelijk dat het de meeste Nederlanders volledig ontgaan is. De reden daarvoor is dat de ramp uiteindelijk werd afgewend en wel door een factor die in geen enkel rampenplan genoemd wordt: puur geluk. Want waar een gemiddelde stroomstoring in Nederland vijf kwartier duurt, floepte de netstroom hier – ’t is niet te geloven – na vier minuten weer aan. We kropen door het oog van de naald.

 

Terug naar Doel. De exploitant van de centrale beweert dat de frequentie waarmee mankementen voorkomen geen invloed heeft op de kans op een ramp; alle problemen worden probleemloos opgevangen. Ik denk dat het volgende rekenvoorbeeld, gebaseerd op de bijna-ramp in Petten, aantoont dat de kans op een ramp rechtevenredig toeneemt met de toename van de kans op een mankement.

 

Stel dat:

+++ de netstroom gemiddeld 1 keer per 60 maanden uitvalt;
+++ de noodstroominstallatie gemiddeld 1 keer per 6 maanden buiten werking is;
+++ de zaklantaarn in de controlekamer gemiddeld 1 keer per 3 maanden na gebruik niet wordt teruggehangen.

De kans dat het extra koelsysteem wordt uitgeschakeld in plaats van ingeschakeld is 1 keer per 2 pogingen.

Op basis van deze cijfers zou een meltdown eens per honderdtachtig jaar voorkomen (60 x 6 x 3 x 2 maanden).
Als de netstroom echter gemiddeld elke twaalf maanden zou uitvallen, dan zou een meltdown elke zesendertig jaar plaatsvinden (12 x 6 x 3 x 2 maanden).

 

Meer mankementen leiden dus tot meer rampen.

 

Ik heb niet de illusie dat mijn boerenverstand het vernuft overtreft van de degenen die zich beroepshalve met het vraagstuk van de veiligheid van de Wolkenfabriek bezighouden. Ik ben er echter wel van overtuigd dat de belangen om in Doel stroom op te blijven wekken dermate groot zijn dat men een toename van het risico voor lief neemt en daarover niet oprecht is. In België functioneren momenteel namelijk maar twee van de zeven kernreactoren, waardoor voorzien wordt dat de stroomvoorziening deze winter in gevaar komt, met grote maatschappelijke schade tot gevolg. De financiële schade van een niet-werkende kernreactor is ook enorm. Toen Doel 4 na sabotage van de turbine vierenhalve maand stil lag, was de schade hiervan meer dan honderd miljoen euro. Een mens zou de waarheid voor minder toedekken. In dit verband is ontluisterend dat de bijna-ramp in Petten pas een jaar na dato door de Kernfysische Dienst naar buiten gebracht werd. Ik houd van de Wolkenfabriek, maar realiseer me dat zij uitsluitend in mijn fantasie bestaat. De hoogbejaarde kerncentrale, met zijn grijzehaarscheurtjes en incontinentieproblemen, is daarentegen echt en mag wat mij betreft nog dit jaar met pensioen.