Patiënt nul

 

Leestijd: 15 minuten

In 2002 voelde ik me in het Belgische deel van de grensstreek een onwelkome vreemdeling. Dat kwam doordat me meer dan eens was uitgelegd dat Belgen Hollanders zoals ik, vanwege ons ‘vrijpostige, lawaaierige en onbehoorlijke gedrag’ liever zagen gaan dan komen. Hoewel er alle keren bij werd gezegd dat ik het niet persoonlijk moest opvatten, deed ik toch mijn uiterste best om zo min mogelijk op de stereotype Hollander van boven de grote rivieren te lijken wanneer ik me over de grens waagde. Eens, op een zaterdagmiddag in de zomer van dat jaar, streek ik neer op een terras in het centrum van Sint-Niklaas. Hoewel ik de ober netjes met u aansprak, alstublieft zei en het volume laag hield, constateerde hij met een zuur lachje onmiddellijk dat ik Hollander was.
‘Nou Holland, ik woon net over de grens, in Hulst.’ 
Stom, want deze opmerking bevestigde natuurlijk het beeld van de bijdehante Hollander die zonodig het laatste woord moest hebben. De houding van de ober wekte dan ook niet de indruk dat mijn nuancering het ijs gebroken had. 

Ik zette me eroverheen en observeerde het flanerende publiek terwijl ik me het broodje smos-hesp liet smaken. De meeste mensen schreden twee aan twee voorbij, in een rechte lijn, beschaafd converserend dan wel zwijgend. Tegenliggers wisten elkaar op het smalle trottoir in vloeiende lijnen te ontwijken, waarbij overbodig oogcontact vermeden werd. Het groepje jongemannen dat het terras van rechts naderde kon me dan ook onmogelijk ontgaan. Ze droegen donkere zonnebrillen en combineerden hun bermuda’s met respectievelijk een donkerblauwe blazer, een over de schouders gedragen gele pullover en een roze overhemd. Die met het roze overhemd complementeerde zijn outfit met een rieten hoedje. Doordat ze met z’n drieën naast elkaar liepen, moest de jongen aan de binnenkant bij iedere tegenligger vaart inhouden en invoegen. Hij had dit door hun drukke gepraat echter steeds te laat door, en daarom was hij genoodzaakt zich telkens met een welgemeend sorry mevrouw, sorry meneer of sorry gast jegens de geërgerde passant te verontschuldigen. Als er dan weer ruimte was, zorgde hij er door middel van een kruis- en huppelpas voor dat hij weer op gelijke hoogte met zijn makkers kwam, waarbij de middelste hem een welkomstdreun op de schouders gaf. Ze lachten te veel, praatten te luid en zwalkten - hoewel nuchter - van links naar rechts. Ze vielen uit de toon, maar hadden daar zelf niet de minste erg in. Het waren Hollanders op zoek naar een geschikte locatie om te lunchen. Een paar meter bij mij vandaan, op de grens van het terras en het trottoir, stond de menukaart van de uitspanning op een lessenaartje. En uitgerekend deze trok de aandacht van de jongens.

‘Ik wil biefstuk en patat,’ zei de blazer. ‘Hebben ze dat?’
‘Ja, maar je moet in België friet zeggen,’ zei het hoedje. ‘Anders krijg je aardappelen.’
De weinige terrasbezoekers die de jongens niet reeds met argusogen volgden, keken door het signaalwoord België onmiddellijk op.
‘En je moet plat water zeggen in plaats van Spa Blauw, Spa bruis in plaats van Spa Rood en fruitsap in plaats van jus d’orange,’ vervolgde het hoedje. ‘Anders begrijpen ze je niet.’
‘Ik moet geen fruitsap, ik wil bier,’ zei de pullover. ‘Hoe zeg je Heineken in het Belgisch?’
‘Jupiler. Je moet Jupiler bestellen gast. Als je om Heineken vraagt, beledig je ze onwijs. Vinden ze paardenzeik. En ze spreken geen Belgisch maar Vlaams.’
De jongen met het hoedje scheen de België-expert te zijn, maar hij had veel te luid gesproken. Ik zag overal om mij heen afkeurende blikken. De man en de vrouw aan de tafel naast me verrieden door hun druk gefluister en nijdige hoofdbewegingen dat zij zelfs deze ene minuut in de nabijheid van de Hollanders al onverdraaglijk vonden. Zie je wel, daar had je het al. De man vroeg de rekening en stond op om de ober het geld aan te reiken. Hoewel hun glazen nog halfvol waren, ging hij niet meer zitten. De vrouw nam haar papieren Chanel-boodschappentas van de stoel en stond eveneens op.
De jongen met de pullover was er als de kippen bij.
‘Gaan jullie weg?’ vroeg hij met een gezicht als een blije tekkel.
‘Ja, wij willen uw feest niet verstoren. U hebt er ver voor moeten reizen, nietwaar?’ zei de man.
Het sarcasme ontging de jongen. Hij draaide zich om en riep:
‘Luuk, Jens, mazzel; er komt net een tafel in de zon vrij.’
Toen hij zich weer terugdraaide, realiseerde hij zich dat hij de vrouw hinderlijk in de weg stond.
‘O sorry mevrouw,’ zei hij, terwijl hij een stap naar achteren deed en een wijds uitnodigend gebaar maakte. ‘Gaat uw gang.’
De vrouw passeerde met een van woede vertrokken gezicht.
‘Daar kon ook geen bedankje af zeg,’ zei hij wederom te luid toen zijn vrienden zich bij hem voegden.

De ober kwam mijn cola brengen en keek misprijzend naar zijn nieuwe klanten. De jongens waren druk bezig hun stoelen zodanig te verplaatsen dat ze alledrie in de zon konden zitten.
‘Landgenoten?’ informeerde de ober.
Het was een niet al te vriendelijk bedoelde retorische vraag, dus het leek me beter hem te negeren, maar de jongen met het hoedje had het gehoord.
‘Komt u ook uit Nederland? Leuk.’
Hij stak zijn duim naar me op. De ober schudde on-Belgisch duidelijk zichtbaar zijn hoofd.
‘Wat mag het zijn voor de heren?’
Het had heel wat voeten in de aarde, maar na drie minuten van plaatsvervangende schaamte was de bestelling toch genoteerd.

'Bent u hier met vakantie?' vroeg de jongen met het hoedje aan mij.
Het laatste waar ik op zat te wachten was geassocieerd te worden met deze uitbundige Hollanders.
‘Ik woon in Hulst, hier een klein stukje vandaan.’
‘U klinkt niet Zeeuws.’
Ook zonder om me heen te kijken wist ik dat de andere terrasbezoekers nu van hun stoel vielen om zoveel vrijpostigheid.
‘Vind je ook niet?’ vroeg hij aan zijn vriend met de pullover.
‘Ik zou eerder zeggen Rotterdams.’
Hoewel ik de voortzetting van het gesprek niet wilde stimuleren, kon ik me niet voor Rotterdammer laten uitmaken.
‘Ik kom van oorsprong uit Den Haag.’
Het hoedje reikte voor de pullover langs om de blazer aan te stoten, die bij aankomst op het terras op zijn stoel was neergeploft en zich bezighield met het zover ombuigen van een Jupiler-bierviltje dat het net niet brak.
‘Hoor je dat Jens? Die meneer komt ook uit Den Haag.’
Jens stak zijn hand op als groet en ging door met wat hij deed.
‘Leuk om iemand uit de Randstad te ontmoeten,’ vervolgde het hoedje. ‘Ik ben Luuk, ik woon hier zowat een jaar. Ik heb een Belgische vriendin.’
‘Hij is al een halve Belg,’ riep de nog naamloze pullover tussendoor.
‘Ik peis van niet,’ hoorde ik een echte Belg achter mij sissen.
Al met al was het duidelijk dat ik niet aan een gesprek ontkwam.
‘Kon je hier makkelijk werk vinden?’ vroeg ik.
‘Ja, ik heb vorig jaar examen gedaan voor architect en kon hier gelijk beginnen.’
‘Toe maar. Jij hebt goed doorgestudeerd.’
‘Vertel van dat zwembad, Luuk,’ zei de pullover wiens naam ik nog niet had gehoord.
‘Ja Luuk, vertel,’ zei Jens.
‘Dat is een Belgenmop gewoon, ik zweer het je,’ zei de pullover.
‘En hier zijn uw drankjes, alstublieft,’ zei de ober. ‘Zal ik het voor u maar gewoon op de tafel zetten?’ vroeg hij aan Jens, die zijn bierviltje inmiddels in acht stukken had gebroken.
Het schuim spatte omhoog toen hij het glas neerzette.
‘Shit, zou hij gehoord hebben dat jij Belgenmop zei?’ vroeg Luuk zo hard dat alle terrasgasten het hoorden. ‘Hij keek echt niet vriendelijk man.’
Ik was de schaamte voorbij en schoot in de lach. Hoewel ik graag vriendjes wilde zijn met mijn Belgische grensstreekgenoten, bleek het hemd me toch nader dan de rok. Ja, ze waren luidruchtig en vrijpostig, maar ze waren tevens open, vol levenslust en goede intenties. Wie kan daar iets op tegen hebben?
‘Nou Luuk,’ zei ik, ‘kom maar op met dat verhaal. Ik ben enorm nieuwsgierig.’
Luuk knikte, proostte met zijn icetea en stak van wal.

 

‘Na mijn studie kon ik bij de nicht van mijn vriendin terecht voor mijn verplichte twee jaar praktijkervaring. Ik vond het natuurlijk vet om een tijdje in het buitenland te werken …’
‘Nou ja, buitenland,’ zei Jens vanachter zijn groeiende stapel bierviltbrokjes.
‘... maar het contact met die nicht was in de loop der jaren verwaterd, en daardoor wist niemand …’
‘... dat dat mens zo labiel was als een wipkip,’ zei de pullover.  ‘Lucky Luuk zat de hele dag met een emotioneel-incontinent mens op kantoor. Ik wou dat ik dat had kunnen zien. Fantastisch.’
Hij sloeg Luuk vriendschappelijk zijn hoedje van zijn hoofd.
‘Kap daarmee Jens,’ zei Luuk, terwijl hij het hoedje goedmoedig opraapte.
‘Hè?,’ zei ik. ‘Heten jullie alletwee Jens?’
De blazer en de pullover knikten.
‘Dat is makkelijk,’ zei ik.
Door hun lolbroekerij duurde Luuks verhaal, dat in vijf minuten verteld had kunnen worden, een half uur en zat er daarna geen mens meer op het terras, maar ik ben het nooit meer vergeten. Zijn verhaal kwam hierop neer.

 

Het in Sinaaï gevestigde architecten- en ingenieursbureau van Sofie De Martelaere, Luuks werkgeefster, had jarenlang gefloreerd. Zij was architect, haar man ingenieur, en ze hadden vijf man personeel gehad. Maar een jaar voor Luuks komst had de ingenieur het aangelegd met de notaris uit een naburig dorp en was Sofie ontredderd achtergebleven. De huwelijksbreuk van het in aanzien staande koppel was op zich al pijnlijk genoeg, maar wat het hart van Sofie echt had gebroken was dat de adoptie van een Keniaans kindje, waar ze drie jaar naar hadden toegewerkt, op de valreep niet was doorgegaan. Hoewel ze elke dag naar kantoor ging, functioneerde ze in het geheel niet meer. Toen Luuk er binnenstapte was er nog slechts één tekenaar in dienst en bestond het merendeel van het werk uit opdrachtjes tot verbouwingen.

Toen Luuk er een maand in dienst was diende zich een grote opdrachtgever aan. Het was een welgesteld echtpaar dat langs een van de uitvalswegen van Sinaaï een enorme villa wilde laten bouwen. Sofie was de dag naar omstandigheden goed begonnen, maar toen het echtpaar vertelde dat ze vanwege hun zoontje van zes, dochtertje van vier en de komst van een tweeling over maar liefst vier kinderkamers wilden beschikken, was ze huilend weggelopen en had ze zich niet meer laten zien. Luuk, die besefte dat één geslaagd groot project het tij kon keren, stond er alleen voor. Het echtpaar stelde hoge eisen aan de privacy die de woning hun moest bieden, maar voor het overige hadden ze geen bijzondere wensen.

Luuk ging aan de slag, maar het eerste ontwerp werd afgekeurd vanwege de ramen in de voor- en zijgevels. Het echtpaar had slechte ervaringen met bemoeizuchtige buren en overburen. Inkijk moest tot elke prijs vermeden worden. Luuk maakte een tweede ontwerp, waarbij hij op twee meter hoogte brede lage ramen in de voorgevel aanbracht. Iemand die naar binnen wilde kijken zou op een trapje moeten staan. Het ontwerp werd echter kribbig naar de versnipperaar verwezen, omdat er nog steeds ramen in de voor en zijgevels zaten. Zonder ramen wordt het wel erg donker, had Luuk gezegd. Dat was voor zijn klanten echter niet acceptabel. Het huis moest van binnen erg licht zijn. Heel erg licht zelfs, vanwege de kinderen.

Op zekere dag was Sofie, die er inmiddels geen geheim meer van maakte dat ze ‘s ochtends om half tien al aan de rode wijn zat, Luuks kamer binnengelopen om te vertellen dat het echtpaar binnen drie dagen een goed ontwerp op tafel wilde zien. Als het er dan niet was, zou de opdracht worden ingetrokken. Schouderophalend had ze eraan toegevoegd dat het in dat geval geen zin meer had om het bedrijf voort te zetten. Ze had zich omgedraaid en was met haar glas wijn in de hand weggewankeld.

Natuurlijk lukte het Luuk niet om binnen drie werkdagen een imposante villa te ontwerpen die drie blinde muren had en tevens veel lichtinval. Gelukkig was Luuk zo iemand die op zijn creatiefst was als de nood het hoogst was. Aan het einde van de derde dag kreeg hij een brutale inval. Zijn ontwerp zou een regelrechte belediging zijn van de goede smaak van het echtpaar, maar het was de enige oplossing. In een rommeldoos in de kast achter zijn bureau vond hij tot zijn vreugde een cd-rom met het opschrift Zwembad Alblasserdam. Het was een project geweest van het architectenbureau waar hij eerder stage had gelopen en waaraan hij vlijtig had meegewerkt. Hij stopte de schijf in de lezer en kon wel juichen toen hij de 360-gradenbeelden op het scherm zag verschijnen. Het gebouw had drie blinde muren, maar tevens een geheel glazen achtergevel, zodat het zwembadpersoneel het buitenbad van binnenuit in de gaten konden houden. Luuk werkte de hele nacht door om het concept aan te passen en prees zijn bouwwerk, dat simpel als het was alleen rechte hoeken kende, de volgende dag aan met woorden die hij had overgeschreven uit een artikel over Mondriaan.

Ik heb een nieuwe ruimtelijkheid willen creëren door middel van geometrische helderheid en strenge harmonie. Om die reden bevat de exclusieve villa louter horizontale en verticale lijnen, die tezamen een harmonieuze compositie vormen, in uitgebalanceerde verhoudingen. Ik heb het wezen van de werkelijkheid weergegeven door alles wat niet essentieel was weg te laten. Hierdoor is de schoonheid van deze exclusieve villa niet gebonden aan de omstandigheden van het moment of aan persoonlijke stemmingen en straalt het een ongeëvenaarde tijdloosheid uit.

Het echtpaar was laaiend enthousiast. Ze complimenteerden hem uitvoerig en waren ervan overtuigd dat de villa de blikvanger van het dorp zou worden. De enige vraag die zij hadden was wat de betekenis van de rechthoek was, die op het plannetje in de tuin getekend leek te zijn. Luuk stelde met schrik vast dat hij vergeten was het Alblasserdamse buitenbad uit te gummen, maar antwoordde ad rem dat bij zo’n schitterende villa natuurlijk een zwembad hoorde. Dat idee werd met discreet gejuich ontvangen en Luuks reputatie kon niet meer stuk. Nog voor de villa gebouwd was kwamen er al aanvragen van andere welgestelden uit de omgeving binnen voor soortgelijke woningen. Een van de nieuwe klanten was een onlangs gescheiden piloot, en Luuk had al meermalen gezien dat hij en Sofie tijdens de besprekingen knipoogjes uitwisselden. Het kwam vast goed met haar. Er was slechts een angst die zwaar op zijn hart drukte, en dat was dat een van zijn klanten ooit in Alblasserdam terecht zou komen.

 

Ik denk nog vaak met plezier terug aan die middag in Sint-Niklaas, maar ik heb me nooit een voorstelling kunnen maken van de huizen die Luuk en Sofie ontwierpen. Totdat ik afgelopen zondag met mijn vriendin Odile in De Klinge aankwam na een wandeling door het Clingse Bos. Odile komt uit Den Haag en is nog niet zo bekend met de Belgische architectuur. Bij de eerste woning die we tegenkwamen riep ze:
‘Krèg nâh wat. Een annereksia-kleniek.’
Nee hoor, Odile spreekt keurig Algemeen Nederlands. Ze zei:
‘Krijg nou wat. Een anorexia-kliniek.’

Ik legde haar uit dat een Belg hecht aan zijn individualiteit en dat dat in de keuze van zijn huisontwerp tot uiting komt. Maar Odile was in een vrolijke klierbui en volgens haar passeerden we achtereenvolgens een abattoir (huis in aanbouw in De Klingestraat), een afvalcontainer met swingdeksel (het al jaren in aanbouw zijnde Hotel Reynaert bij de rotonde op de grens) en een autoshowroom (Heerstraat, Sint Jansteen). Vreemd genoeg knikte ze echter elke keer goedkeurend als we een van die uit het Waasland overgewaaide schoenendozen met gesloten gevels passeerden. Persoonlijk vind ik die overmaatse en veelal helwitte blokken zonder smaak of kraak niet om aan te zien, maar uit de reactie van Odile bleek duidelijk dat zij een andere mening was toegedaan. Ze had er wel een vraag over.
‘Waarom zijn hier eigenlijk zoveel zwembaden?’
‘Hè?’
‘Ja, ik heb er al vier gezien.’
‘Nee joh, dat zijn huizen hoor.’
Ze geloofde me niet, en als bewijs zocht ze drie foto’s van zwembaden op. Ik zocht drie foto’s van de door mij zo verfoeide Belgische villa’s op. En daarna hielden we onze gsm’s naast elkaar. De overeenkomst was niet te ontkennen.

Plotseling begon me wat te dagen.
‘Luuk …,’ zei ik, ‘die verdraaide aap van een Luuk.’
Ik vertelde Odile het verhaal.
‘Zou dat echt allemaal het gevolg zijn van Luuks noodsprong in 2002?'
'Ik vrees van wel.'
‘Zoek eens een plaatje van dat eerste huis,’ zei Odile. ‘Bij een dreigende epidemie moet je op zoek gaan naar patiënt nul. Dat is die villa bij Sinaaï met het Alblasserdamse buitenbad in de tuin.’
Ik voerde de zoektermen in en drukte op Afbeeldingen. Mijn scherm sprong direct vol met lelijke schoenendozen met zwembaden in de achtertuin.
‘Hou maar op,’ zei Odile. ‘Het is een pandemie, met een reproductiefactor van minstens vijftien.’
‘Daar helpt geen mondkapje tegen,’ zei ik.
‘Wel als je hem goed gebruikt,’ zei Odile, terwijl ze er een voor haar ogen bond. ‘Zo, opgelost.’



NB
Voor alle mensen met een gewoon huis, appartement of woonwagen: proficiat met je goede smaak!
Voor alle mensen met een zwembad-villa: ik vind ze nog steeds lelijk, maar over smaak valt niet te twisten, dus laat je door mij niet op de kast jagen!