Een duivels dilemma
Leestijd: 12 minuten

Het was donderdagochtend, kwart voor acht. Ik liep door de loods naar voren en zag dat mijn collega’s zich onder de roldeur hadden opgesteld, omdat daarbuiten kennelijk iets gaande was. Sommigen spraken, sommigen zwegen, sommigen rookten. Hun aandacht was versnipperd en daardoor kreeg ik de indruk dat ze keken naar iets dat de climax nog moest bereiken. Een Poolse chauffeur van een vrachtwagen met goederen voor het magazijn liep heen en weer tussen het groepje werknemers en de achterzijde van zijn truck. Hij had een lange stok in zijn hand, waarmee hij zo nu en dan een vinnige klets op de laaddeuren gaf.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik aan teamleader Eelco.
Eelco antwoordde met vertraging, omdat hij eerst een tabaksspriet uit zijn sjekkie moest plukken.
‘Toen de chauffeur wilde lossen, ontdekte hij een stuk of acht illegalen in de laadruimte. Hij heeft de deuren meteen weer dichtgedaan, maar ze willen eruit.’
Ik keek naar de deuren en zag dat ze discreet heen en weer bewogen werden.
‘Is de politie gebeld?’ vroeg ik.
‘Ik weet niet of de chauffeur de politie heeft gebeld.’
‘Heb jij de politie gebeld.’
‘Ik niet.’
Het verbaasde me niet, want je kon van de teamleader zeggen wat je wilde, maar niet dat hij leiding gaf. Zijn managementstijl was laissez-faire, ofwel laat maar waaien, ofwel zoek maar uit. En met dat feit werd de Poolse vrachtwagenchauffeur nu geconfronteerd, want hoewel hij door middel van zijn mimiek en rusteloze gedrag duidelijk liet blijken dat hij dringend behoefte had aan ruggesteun, stond hij er vooralsnog alleen voor. Eelco voelde mijn afkeuring en zei:
‘Hij kan toch zelf bellen? Het noodnummer 1-1-2 is in heel Europa hetzelfde.’
‘Ik denk niet dat ze bij de Centrale Meldkamer raad weten met een melding die klinkt als Pomoc! Nielegalnych mam osiem w ciężarówce mojej . Jestem z Sluiskil w firmą S-ers. Już wkrótce. Denk je ook niet?’
‘Wat zeg je nou?’ vroeg Eelco.
‘Nee niks, laat maar.’
Wat een slappe zak, dacht ik. Vanuit de trailer werd geroepen, er klonk gestommel en even later werd er hard en volhardend aan de achterdeuren gewrikt. Die waren daar niet op gebouwd. Er ontstond een kier en de sluiting leek het elk moment te kunnen begeven. De chauffeur gaf een aantal striemende slagen op de deuren en mikte daarbij op de kier. Aha, nu kwam teamleader Eelco wel in actie. Het zou tijd worden.
‘We moeten de roldeur van de loods dichtdoen. Ze willen natuurlijk naar binnen.’
‘Wát?’ vroeg ik. ‘Waarom zouden ze naar binnen willen? Ze willen naar Engeland. Wij hebben hier alleen loodzware buizen, bochten en t-stukken. Ze gaan heus geen pijplijn onder de Noordzeebodem doortrekken om doorheen te kruipen.’
De chauffeur zwiepte er nog steeds op los, maar aan zijn hulpeloze blikken kon je zien dat hij besefte dat hij aan de verliezende hand was.
‘Waarom laten we ze er niet gewoon uit? vroeg ik. ‘De politie heeft ze hier in de polder zo te pakken.’
Er kwam geen reactie.
‘Als ik jou was, zou ik de politie bellen,’ zei de enige vrouwelijke collega in het rijtje tegen Eelco. ‘Bel de politie.’
Eelco verkeerde een moment in dubio, trok met tegenzin zijn gsm tevoorschijn en liep toen naar de veilige uitgang van het terrein om daar het telefoontje te plegen waar hij kennelijk nogal tegenop zag.
Ondertussen verkeerde ik zelf ook in tweestrijd. Ik had geen idee wat we tot de komst van de politie met de situatie aanmoesten, maar je kon die chauffeur toch niet alleen de kastanjes uit het vuur laten halen? Ik stapte uit de beschermende schaduw van de loods, daarmee te kennen gevend dat ik niet meer tot de passieve toeschouwers behoorde. De chauffeur keek me dankbaar aan, maar mijn voorbeeld vond geen navolging. Het verbaasde me niet, want je kon van het team zeggen wat je wilde, maar niet dat het een team was. Er waren geen gedeelde normen en waarden en er was over het algemeen – de goeden niet te na gesproken – weinig bereidheid tot communicatie en samenwerking. Het team bevatte bovendien nogal wat rotte appels. Het betrof een aantal oudere collega’s met een tekort aan empathisch vermogen en een overdaad aan nare karaktertrekken. Bij gebrek aan leiderschap werden hun streken niet beteugeld, maar kwam hun egocentrische aard tot volledige wasdom. Inmiddels hadden de laaddeuren tegen verwachting in stand gehouden en waren de pogingen ze te forceren gestaakt. Maar vanuit de laadruimte klonken nog steeds opgewonden stemmen. Het broeide.
Een oudere werknemer die in een andere loods aan het werk was geweest, betrad het toneel, waarvan ik hoopte dat het niet zou ontaarden in een strijdtoneel. Als je het over de duvel hebt trap je op zijn staart, dacht ik. De nieuwkomer heette Jan, een man van ongeveer zestig jaar oud. Hij had een gemiddeld postuur. Hij droeg wel wat extra kilo’s mee, maar die zorgden er eerder voor dat hij er breedgebouwd uitzag dan dat ze hem in de weg zaten. Hij droeg een pet waarop Jantje stond, noemde zichzelf Jantje en liep buiten werktijd op klompen. Hij keek je nooit direct aan en zei weinig, maar als hij iets zei dan klonk dat onverwacht reuze aangenaam. Zijn timbre was prettig en zijn spraak melodieus. Toch was er iets waarom ik hem meed. Het onbestemde gevoel dat zijn klompen geitenhoeven en zijn petje horens verborgen. Ik verdacht hem van ondermijnende activiteiten, zoals het moedwillig zoekmaken van materialen en afraggen van materieel. In dit verband was het frappant dat hij op klompen liep, omdat juist die in vroeger tijden in fabrieken werden gebruikt om machines te laten vastlopen. Het Franse woord voor klomp was sabot en daarvan was het woord sabotage afkomstig. Enig invoelend vermogen was hem bovendien vreemd. Laatst liep er een muisje door de loods. Het snuffelde eens hier, het snuffelde eens daar, het wreef eens over zijn oortjes en werd toen pats door Jan met zijn klomp tot moes gestampt. ‘Ongedierte,’ zei hij er vriendelijk bij. Ik was er onpasselijk van geworden. Op dezelfde vriendelijke toon had hij zwartjoekel gezegd over een donkere vrachtwagenchauffeur die zich aan de balie van het magazijn had gemeld. In zijn ogen ook ongedierte, had ik aangenomen. Maar nu kwam Jan mij en de Poolse vrachtwagenchauffeur te hulp. En wat een mannetjesputter was die oude man. Hij keek niet op of om, maar liep in alle rust recht op een stapel beschadigde pallets af en haalde daar een grote plank met kromme spijkers uit. Daarmee ging hij twee meter achter de vrachtwagen op wacht staan. Zijn gezicht verried geen emotie – angst noch boosheid – maar het was duidelijk dat degene die uit de vrachtwagen zou klimmen daar minimaal een schedelbasisfractuur aan over zou houden.
Ik had zeer gemengde gevoelens bij het tafereel, maar kreeg geen gelegenheid om erover na te denken, want een verschrikte kreet van de chauffeur trok mijn aandacht. Aan de rechterzijde van de vrachtwagen vond een nieuwe uitbraakpoging plaats en de chauffeur zette alle zeilen bij om deze te verijdelen. Ik zag hem althans, al zwiepend met zijn stok, rondspringen als een duivel. In het schuifzeil van de laadruimte bleek een horizontale snede van een meter gemaakt te zijn. Er staken vingers doorheen, waar de chauffeur op sloeg. Dit was een penibele situatie, maar opnieuw arriveerde er onverwachte hulp in de persoon van de ingeleende chauffeur van de kraanwagen van de firma. Hij was oud-politieagent en wist onmiddellijk wat hem te doen stond. Met behulp van de nabijstaande vorkheftruck pikte hij een flinke stapel pallets op en parkeerde pallets en truck tegen de trailer aan, ter hoogte van de snede. Ik bewonderde de vindingrijke actie, maar realiseerde me dat de mensen daarbinnen meer gaten in het zeil konden maken dan wij vorkheftrucks hadden. Ik vroeg me ook af welk effect het agressieve gegrom van de vorkheftruck op hen had gehad. Zouden ze zo geïntimideerd zijn dat ze zich verder koest hielden, of zouden ze als een kat in het nauw rare sprongen gaan maken? De oud-politieagent wreef zich in de handen van tevredenheid toen hij uitstapte.
‘O, bijna vergeten.’
Hij reikte door het raampje en pakte iets dat naast de stoel lag. Het was een koevoet.
‘Dan zijn we tenminste voorbereid.’
Hij lachte erbij.
De teamleader keerde terug.
‘Ik eh … ik heb de politie gebeld. Maar het kan nog wel een kwartier duren.’
In een kwartier kon nog heel wat gebeuren, dacht ik en vroeg me af of ik ook iets moest zoeken dat als wapen kon dienen. Het idee stuitte me tegen de borst en misschien was het niet nodig omdat ik ooit een verdienstelijk jiu-jitsuka was geweest. Aan de andere kant hadden zij het zeil kapotgesneden en wist ik niet of ze dat met een puntenslijpermesje hadden gedaan of met een Rambo-mes.
‘Als ze eruit komen, vlieg jij erop hè?’ riep de teamleader vanuit de loods.
Met vier potige mannen in de voorhoede, de politie op komst en hijzelf in de veilige schaduw van de loods blaakte hij weer van het zelfvertrouwen. Het zat me niet lekker dat ik nu deel uitmaakte van een gewapende knokploeg. De Poolse chauffeur zag er niet bijzonder agressief uit en van de oud-politieagent verwachtte ik vooral verbaal geweld:
‘En nu maak jij dat je heel snel terug in die vrachtwagen klimt, want anders geef ik je zo’n oplawaai dat je direct weer terugvliegt naar die zandbak van je, mafkees’
Maar Jan was een ander verhaal. Hij stond er al vijf minuten, maar had zijn plank niet gebruikt om mee te dreigen, zoals de chauffeur met zijn stok. Het opgesloten houden van de vreemdelingen was kennelijk niet zijn primaire drijfveer. Evenmin lag het voor de hand dat hij zich bedreigd had gevoeld en de plank had gepakt om zich, met een beroep op noodweer, te kunnen verdedigen. De beste zelfverdedigingsmethode was immers weglopen, terwijl Jan de confrontatie juist zelf had opgezocht. Ik kon niets anders bedenken dan dat Jan zich de kans niet wilde laten ontnemen om die zwartjoekels het uiteinde van een flink stuk hout te laten voelen. Hadden ze maar in hun eigen land moeten blijven, hoorde ik hem in gedachten vriendelijk zeggen. Ik walgde van de situatie. Hoe was ik hierin terecht gekomen? Het kwam door Eelco, die nagelaten had om als leider de koers te bepalen. Het kwam ook door het gebrek aan teamgeest om, bij gebrek aan een leider, gezamenlijk een koers uit te zetten. Het hierdoor ontstane vacuüm speelde een zieke geest als Jan in de kaart om zelf de toon te zetten. Ik wilde weg, maar de boel de boel laten druiste evenzeer tegen mijn karakter in. Het was een duivels dilemma.
Iemand benaderde me van achteren. Het was Kenn, mijn oudere, uiterst beschaafde en fijnbesnaarde collega van Indonesische afkomst.
‘Misschien zitten er wel kinderen in die vrachtwagen,’ zei hij.
Ik keek hem verrast aan.
‘En vrouwen.’
‘Ja, dat is best mogelijk.’
Kenn gaf een knikje in de richting van Jan, met zijn plank met uitstekende spijkers.
‘Weet je wat ik het liefst zou willen?’
‘Nou?’ zei ik.
‘Die mensen allemaal een kop koffie aanbieden.’
Kenn wachtte niet op een reactie, maar liep terug naar binnen, mij vertwijfeld achterlatend. Aan wie stond ik hier in ‘s hemelsnaam loyaal te zijn? Ik keek naar het rijtje allesbehalve loyale collega’s onder de roldeur, naar de vrachtwagen waarin een groepje tengere, arme drommels opgesloten zat en naar Jan die hen de hersens wilde inslaan; Jan, een man met wie ik normaal gesproken niet eens in een adem genoemd wilde worden, maar met wie ik nu in een knokploeg zat. Er was geen wij tegen zij, besliste ik resoluut. Ik draaide me demonstratief een kwartslag naar rechts, richting Jan, en ging breeduit staan, de armen over elkaar. Jan keek over zijn schouder en leek een moment van zijn stuk gebracht door mijn strakke blik. Daarna keek hij weer voor zich uit, hopend dat het muisje zijn holletje weldra zou verlaten. Ik wist nu welke taak ik hier had. Bij de geringste aanwijzing dat Jan op de illegalen los zou gaan, zou ik hem bij zijn lurven pakken en hem zijn eigen plank laten opvreten. Was hij nou helemaal gek geworden?
Er klonken sirenes in de verte. Ik slaakte een diepe zucht. Enkele minuten later arriveerden er vijf politieauto’s op het terrein en werden zeven vrouwen en een man op besliste doch uiterst menselijke wijze uit de vrachtwagen gehaald. De volgende dag stond er in de krant dat acht vermoedelijk uit Ethiopië afkomstige vreemdelingen waren overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Ik realiseerde me dat er ook had kunnen staan Vreemdeling bewusteloos geslagen door personeel logistiek bedrijf. Of erger.
PZC: Politie vindt in Sas van Gent acht vreemdelingen in het laadruim van een vrachtwagen