Struikrovers

 

Leestijd: 7 minuten

Het plensde en dat had zijn weerslag op de stemming van de meeste mensen in de kantine en vooral op die van mij.
‘Maar het is wel goed voor de tuin,’ zei mijn hyperactieve en altijd opgewekte collega Dimitry.
‘Ik heb geen tuin, ik haat regen,’ antwoordde ik.
‘Het is ook goed voor de boeren. Vorig jaar viel er per maand gemiddeld tweehonderd millimeter neerslag te weinig. Tweehonderd. En in Zeeuws-Vlaanderen kunnen we het land niet eens beregenen, omdat het grondwater zilt is en we anders zout op de gewassen zouden sproeien.’
‘Zei je nou echt wij, alsof je zelf boer bent? Je komt net als ik uit de Randstad, waar een gemiddelde tuin zo groot is als een bloempot. Straks ga je nog Zeeuws praten.’
Wij Randstadters, zelfs de geïmporteerde, kunnen dat soort dingen tegen elkaar zeggen zonder ons beledigd te voelen. Dimitry ging dan ook onverdroten voort.
‘Het wordt hartstikke onderschat die droogte, weet je dat? Groenten als wortelen, luzerne en plastinaat kunnen daar niet tegen. Een enorme strop voor de boeren. Daar moet echt iets aan gebeuren.’
‘Plastinaat?’
‘Ja, plastinaat. Zo’n witte, zoete wortel. Oogsten ze van november tot maart. Kan je lekkere dingen mee maken hoor.’
Ik lachte hem midden in zijn gezicht uit en zei:
‘Plastinaat is dat spul waarmee Gunther von Hagens, die Duitse horrordokter, dooie mensen opzet. Asfalteer jij je tuin maar, want jij zal nooit een boer worden.’
‘O ja, pastinaak bedoel ik.’
Hij vatte het luchtig op en even later was hij druk bezig om collega Luc in te wijden in de geheime wereld van de crypto.

 

Ik geef eerlijk toe dat ik in december 2000 onder meer economische motieven had om met mijn twee jaar oude dochtertje Romy in Zeeuws-Vlaanderen te komen wonen. De huizen waren hier namelijk spotgoedkoop. Aangezien Romy en ik bovendien (licht)getinte types zijn, zouden ze ons vandaag de dag gelukzoekers noemen. Of bootvluchtelingen, aangezien we met de Prinses Juliana overstaken en in Perkpolder voet aan land zetten. Toentertijd waren dat nog geen beladen termen en was er voor nieuwkomers in Zeeuws-Vlaanderen geen verplichting een inburgeringsexamen af te leggen. Evengoed deed ik uit vrije wil mijn uiterste best in te burgeren. Met behoud van een vleugje eigen (lees: Haagse) identiteit natuurlijk. Ik besteedde vooral aandacht aan de onderdelen taal en cultuur.

 

Taal

  • Mijn vocabulaire breidde ik uit met woorden als doef, duts, tingels en pimpampoentje.
  • Ik leerde om zwakke werkwoorden, zoals vragen en erven, sterk te vervoegen, wat vooral in sociaal opzicht een hele toer was.
  • Romy, die zoals elke peuter de hele dag wat en waarom-vragen stelde, beloonde ik voor elke keer dat ze Wasdà? zei met een snoepje;

 

Cultuur

  • Eigenlijk vind ik koffie vies en terrassen veel te druk, maar toch heb ik me weten aan te passen aan de Bourgondische cultuur en sla ik al bijna twee decennia lang dagelijks twee cappuccino’s achterover. Het Dolle Hert is momenteel mijn favoriet.
  • In mijn tuin plantte ik de wit-blauwe Zeeuwse vlag. De rood-geel-blauwe Zeeuws-Vlaamse vlag plakte ik onmiddellijk na de introductie in stickervorm op de kofferbak van mijn auto.

 

Als ik examen had moeten doen in deze vakken was ik vast met vlag en wimpel geslaagd, maar in 2004 ontdekte ik tijdens een rit door de polder dat tijdens onze inburgering een belangrijk onderwerp aan mijn aandacht was ontsnapt. Romy zat op haar stoelverhoger naast me en vroeg plotseling:
‘Wasdà?’
Ik gaf haar werktuiglijk een snoepje.
‘KitKat,’ vervolgde ze.
‘Heb ik niet, lieverd.’
‘Nee daar papa, KitKat. Mmmmm, lekker.’
Ze prikte met haar wijsvinger tegen het raam en ik zag wat ze bedoelde. De akker zag eruit als een KitKat uit het Guinness Book of World Records. In Romy’s dagelijkse Wat-en-Waarom-Quiz kwam ik gemiddeld drie ronden ver, maar vandaag sneuvelde ik al na de eerste vraag. Ik kon geen enkele reden bedenken waarom de boer een zandsculptuur van zijn akker had willen maken. Nu Romy mijn zwakke plek ontdekt had, werd het onderwerp helemaal uitgemolken.
‘Wasdà?
‘Broccoli … denk ik.’
‘O, en wasdà?’
‘Eh … snijboontjes.’
‘En wasdà?’
‘Weet ik niet, ook broccoli.’
Ze geloofde er geen biet van en daarom zei ik:
‘Aanstaande zondag worden we struikrover. We zullen dan stiekem van tien akkers een plant meenemen. En als we weer thuis zijn, vragen we iemand die er verstand van heeft om ons te vertellen wat voor planten het zijn en waarvoor ze gebruikt worden. Vind je dat een goed idee?’
Romy’s ogen glommen.
‘Maar dat is eigenlijk wel pikken.’
‘Nee,’ zei ik, ‘want we nemen lange stokken mee, met aan het uiteinde een boterhamzakje met daarin een excuusbrief en symbolisch een euro. Die stokken steken we in de grond op de plaatsen waar we de struiken roven.’
‘Symbolisch, wasdà?’
‘Kappen nou Romy. Je hebt voor de rest van de week genoeg snoep gehad.’

 

De missie was een groot succes. We roofden drie sprieten met korrels, vijf struiken met blaadjes en twee staken van zo’n anderhalf à twee meter lang. Ze kregen een plekje tussen de rozen in de voortuin en daar bleven ze wachten totdat Romy’s stiefopa, de tweede echtgenoot van haar oma, een week later de wasdà-vragen zou komen beantwoorden. Hij was opgegroeid op een boerderij in Friesland en dat kon je wel merken.
‘Tarwe, rogge, gerst,’ zei hij over de sprieten met korrels. ‘Die plant met die bolletjes is vlas. Daar maken ze jute van. En die met die witte bloempjes is aardappel. Aardappels groeien in ruggen om ze met een aardappelrooier te kunnen rooien. Dat is jouw KitKat-plant, Romy.’
We hingen aan zijn lippen terwijl we het rondje door de voortuin maakten. Louis, een jongeman die drie huizen verderop woonde, keek vanaf de stoep belangstellend toe.
‘We zijn bijna aan het eind Romy,’ zei haar stiefopa. ‘Deze lange is maïs. De kolven worden gebruikt als veevoer. Maar sommige soorten maïs kun je ook zelf eten. En dan de laatste, die andere lange …’
Hij bekeek de plant van alle kanten, pakte een blad tussen zijn vingers en rook er eens aan. Het was blijkbaar geen gewas dat bij zijn ouders op het land had gestaan.
‘Dat is eigenaardig, Romy. Deze ken ik niet.’
Op de stoep stond Louis met zijn armen over elkaar te schudden van het lachen.
‘Hé Ed,’ riep hij tegen mij. ‘Je hebt wiet in je tuin. Ik heb de politie deze week al drie keer langzaam voorbij zien rijden, joh. Waarom zet je het niet in je achtertuin? Doe ik ook.’
‘Wasdà papa, wiet?’
‘Dat moet Louis, die we voortaan beter Lo-wietje kunnen noemen, je maar eens uitleggen.’

 

De bladeren van de geroofde struiken heb ik de afgelopen vijftien jaar bewaard in een ongelezen boek met de titel Handboek van het Nederlandse Staatsrecht. Fijn dat dat boek toch nog ergens goed voor is geweest. Ik heb er vandaag foto’s van getrokken en daag Dimitry en alle andere geïmporteerde Zeeuws-Vlamingen uit om in het kader van de voltooiing van hun inburgeringstraject de juiste namen bij de juiste gewassen te zetten. En Romy, van jou verwacht ik natuurlijk de maximale score.

Quiz